Uitspraken Europese Hof inzake hoofddoeken
Beperkt het Europese Hof van Justitie de godsdienstvrijheid van moslima’s?
Het Europese Hof van Justitie heeft zich uitgesproken over het dragen van een hoofddoek op de werkvloer. Uit de recente arresten is op te maken dat werkgevers onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid wordt geboden om moslima’s die een hoofddoek dragen én visueel contact met klanten hebben, te verbieden een hoofddoek te dragen, dan wel af te wijzen voor een dergelijke functie. RADAR meent dat hiermee de vrijheid van godsdienst van moslima’s wordt beperkt en dat het voor moslima’s moeilijker wordt een baan te vinden.
Op 14 maart 2017 deed het Europese Hof van Justitie twee uitspraken in rechtszaken die het dragen van een hoofddoek op de werkvloer betreffen. De zaken spelen in België en Frankrijk en de nationale rechters in beide landen kwamen vooralsnog niet tot een oordeel. Het Hof van Cassatie in beide landen vroeg het Europese Hof van Justitie in beide zaken om advies. In beide zaken gaat het om moslima’s die vanwege het willen dragen van hun hoofddoek werden ontslagen. Beide vrouwen hadden visueel contact met hun klanten.
Nu het Europese Hof zich op 14 maart 2017 heeft uitgesproken middels de arresten C-157/15 en C-188/15 rijst bij velen de vraag of deze arresten een beperking inhouden van de vrijheid van godsdienst van moslima’s om hun hoofddoek op de werkplek te dragen. Het gaat daarbij met name om de vraag of een werkgever moslima’s die een hoofddoek dragen én visueel contact met hun klanten hebben, mag verbieden deze hoofddoek te dragen.
Uiteenlopende reacties
De uitspraken van het Europese Hof van Justitie worden verschillend uitgelegd en roepen onrust op. Een organisatie als Amnesty International ziet in de uitspraken wel degelijk een beperking van de rechten van moslima’s. Amnesty International spreekt in haar reactie van teleurstellende arresten die werkgevers een grotere speelruimte bieden om vrouwen – en mannen – te discrimineren op grond van hun religieuze overtuigingen.
In de landelijke media is de uitspraak van het Europese Hof eveneens veelal als zodanig geïnterpreteerd en gepresenteerd. De NOS stelt: “Baas mag hoofddoek op werkvloer verbieden” en de Telegraaf kopt: “Werkgevers mogen hoofddoek verbieden”. In de Volkskrant stelt hoogleraar Temperman dat het een “verstrekkend arrest” betreft dat “haaks staat op onze pluralistische maatschappij”. “Een vrijbrief om moslima’s aan de zijlijn te houden”, stelt advocate mw. Őzateş in Trouw. Een “nederlaag voor de godsdienstvrijheid”, laat NRC Handelsblad in een commentaar weten.
Uitspraken verschillende uitgelegd
De diverse nationale mensenrechteninstituten lijken de arresten enigszins verschillend te interpreteren. In Nederland stelt het College voor de Rechten voor de Mens op basis van beide arresten dat de uitspraak van het EU-Hof geen vrijbrief is voor werkgevers om vrouwen met een hoofddoek op de werkvloer te weigeren of te ontslaan. “Het Hof laat daarbij weinig of geen ruimte voor een verbod dat specifiek gericht is tegen het dragen van een hoofddoek”. Het College geeft tevens aan dat de arresten in lijn zijn met de in Nederland geldende verboden en verplichtingen die zijn vastgelegd in de Algemene wet gelijke behandeling. Beperkingen die private ondernemingen stellen aan het dragen van een islamitische hoofddoek op de werkvloer, zijn door het College voor de Rechten van de Mens tot dusverre slechts toelaatbaar geacht om redenen van veiligheid en hygiëne, maar niet om andere redenen.
Internationale reacties
Het equivalent van dit College in België, de organisatie Unia, is blij dat de arresten de noodzakelijke klaarheid brengen. Unia stelt dat nu duidelijk is dat een privébedrijf een hoofddoek alleen maar kan verbieden voor werknemers die visueel contact hebben met klanten. Volgens Unia kan de werkgever het dragen van religieuze, filosofische en politieke kentekenen verbieden als het bedrijf een echt neutraliteitsbeleid heeft dat coherent en systematisch is en dat wordt toegepast op álle op religieuze, filosofische en politieke kentekenen.
De voorzitter van de Duitse ‘Antidiskriminierungstelle des Bundes’, mw. Lüders, stelt in haar reactie dat de beide arresten in de toekomst werkgevers de mogelijkheid bieden religieuze en filosofische symbolen voor alle werknemers in gelijke mate te verbieden. Zij geeft aan dat het door deze arresten voor moslimvrouwen in de toekomst moeilijker kan worden een baan te vinden. Zij koppelt deze constatering aan het advies aan werkgevers om zich nog eens goed te beraden of zij zich in hun werving en selectie willen laten beperken middels een hoofddoekverbod.
Wat betekent de uitspraak voor Nederland?
Wat RADAR betreft heeft het College voor de Rechten van de Mens zeker gelijk waar het stelt dat de arresten geen vrijbrief vormen voor discriminatie van vrouwen met een hoofddoek. Diverse berichten in de landelijke media suggereren dat een werkgever het dragen van een hoofddoek op de werkplek naar eigen inzicht kan verbieden, maar dat is zeker niet het geval. Maar wat heeft het Europese Hof van Justitie dan wel geoordeeld? Hoe dienen de beide arresten te worden geïnterpreteerd? En wat betekent een arrest van dit Europese Hof eigenlijk voor de nationale rechter?
De nationale rechter is bij behandeling van de zaak die bij hem of haar in behandeling is , verplicht rekening te houden met een arrest van het Europese Hof. Het ‘advies’ is bindend. In arrest C-157/15 stelt het Hof onder punt 36 dat het de taak van de nationale rechter zelf is om te beoordelen of in het onderhavige geval sprake is van discriminatie. Maar het Hof geeft hier ook meteen aan dat het Hof bevoegd is om de nationale rechter aanwijzingen te geven die deze rechter in staat stelt een uitspraak te doen.
Het zijn met name deze aanwijzingen die de bron lijken te vormen van de maatschappelijke onrust over de beide arresten. Met deze aanwijzingen geeft het Europese Hof een advies over de vraag of sprake is van ongeoorloofde indirecte discriminatie als een werkgever het beleid hanteert dat het bedrijf neutraliteit op het vlak van religie, levensovertuiging en politiek wil uitstralen richting haar klanten.
Neutraliteit is legitiem doel
Het Europese Hof geeft in arrest C-157/15 de volgende aanwijzingen. De wil van een werkgever om ten aanzien van zijn klanten (uit de overheids- en private sector) blijk te geven van neutraliteit is in beginsel een legitiem doel. Het verbod om tekenen van politieke, filosofische of religieuze overtuiging zichtbaar te dragen is een goede toepassing van een beleid van neutraliteit. Het verbod om tekenen van politieke, filosofische of religieuze overtuiging zichtbaar te dragen – als het uitsluitend geldt voor werknemers die contact hebben met klanten, kan noodzakelijk geacht worden om het nagestreefde doel (neutraliteit) te bereiken. Oftewel, het doel is legitiem en het middel passend en noodzakelijk om dat doel te bereiken.
Met deze aanwijzingen stelt het Hof dat de indirecte discriminatie op grond van religie, die het gevolg is van het op zich neutrale beleid (neutraliteit) en de op zich neutrale maatregel (verbod op het dragen van tekenen van politieke, filosofische of religieuze overtuiging), objectief gerechtvaardigd is. Daarmee verricht het Europese Hof de toets die ook het Nederlandse College voor de Rechten van de Mens uitvoert om te bepalen of in dergelijke gevallen sprake is van (indirecte) discriminatie. Het Europese Hof komt op basis van deze toets tot de conclusie dat in dergelijke gevallen geen sprake is van ongeoorloofde (indirecte) discriminatie.
Voorwaarden aan verbod hoofddoek
RADAR is van mening dat deze argumentatie van het Europese Hof onder bepaalde voorwaarden werkgevers de mogelijkheid biedt om moslima’s te verbieden een hoofddoek te dragen als zij visueel contact met klanten hebben. Welke voorwaarden zijn hier van toepassing? Het Europese Hof geeft het volgende aan. Het neutraliteitsbeleid dient goed onderbouwd en intern coherent te zijn. Het beleid moet zich richten op zowel religieuze, politieke als filosofische tekenen en mag zich niet richten op één religie of overtuiging. Dergelijk beleid mag niet worden gevoerd omdat individuele klanten daar om verzoeken. Bovendien mag een moslima niet zomaar ontslagen worden in het geval van een dergelijk neutraliteitsbeleid, een werkgever dient een andere werkplek binnen het bedrijf voor haar te zoeken – waar zij geen visueel klantcontact heeft.
Als een werkgever aan deze voorwaarden voldoet kan de werkgever in principe een moslima verbieden haar hoofddoek te dragen op een werkplek waar zij visueel klantcontact heeft. Een werkgever kan onder die voorwaarden ook een moslima weigeren voor een dergelijke functie. De arresten impliceren als zodanig een inperking van de vrijheid van godsdienst en kunnen het voor moslima’s moeilijker maken een baan te vinden.
RADAR blijft zich inzetten
Het feit dat het Europese Hof van Justitie met haar arresten deze mogelijkheden biedt, betekent nog niet automatisch dat werkgevers daarvan gebruik zullen maken. In het geval werkgevers dit wel doen, en moslima’s die daarmee worden geconfronteerd zich bij RADAR melden, zal RADAR de zaak via bemiddeling dan wel een juridische procedure bij het College voor de Rechten van de Mens behandelen.