Direct naar content
RADAR Discriminatie melden
Discriminatie melden
Artikel

Veel docenten getuige moslimdiscriminatie

Meer dan helft van de docenten (61%) is het afgelopen jaar getuige geweest dat leerlingen grievende opmerkingen maakten over moslims of zich fysiek uitten tegen moslims. Daarmee komt moslimdiscriminatie vaker voor dan antisemitisme (36%) of discriminatie van christenen (30%), maar minder vaak dan discriminatie van homoseksuelen (77%). Een meerderheid van deze docenten (83%) was getuige van grievende opmerkingen over de islam en moslims in het algemeen. 

Dat blijkt uit het rapport van onderzoeksbureau Panteia, dat in opdracht van de Anne Frank Stichting en FORUM onderzoek deed naar moslimdiscriminatie in het voortgezet onderwijs.De Anne Frank Stichting wil met het onderzoek, waaraan 498 docenten meededen, een actueel beeld krijgen van de aard en omvang van moslimdiscriminatie op middelbare scholen. Het onderzoek is een vervolg op het onderzoek in 2013 naar antisemitisme in het voortgezet onderwijs. Een meerderheid van de docenten (76%) ziet in vergelijking met de voorgaande jaren geen toe- of afname in het aantal voorvallen van moslimdiscriminatie. 

Voorvallen vinden vaak plaats op het praktijkonderwijs (78%) of op het VMBO kaderberoepsgerichte leerweg (70%) en minder vaak op de HAVO (55%) of het VWO (51%). Aanleiding voor een incident is veelal (media)aandacht voor overlast en crimineel gedrag van jongeren met een (vermeende) islamitische achtergrond. Ook aandacht voor terrorisme of terroristische organisaties in binnen- en buitenland wordt door docenten als mogelijke aanleiding van de incidenten gezien.

Daders zijn vaker mannen dan vrouwen (57% vs. 8%). In 36% van de voorvallen waren het gemengde groepen van mannen en vrouwen. Kenmerkend voor daders is verder dat ze meestal
van autochtone afkomst zijn (84%), afkomstig uit het VMBO (58%) en volgens de docenten vaak
geen religieuze achtergrond hebben (41%) of de religieuze achtergrond is onbekend (32%).

Slachtoffers zijn meestal jongens van Marokkaanse of Turkse komaf. Bij bijna de helft van de
meest recente voorvallen had het slachtoffer volgens de docenten enigszins (30%) of sterke (13%) emotionele schade door het voorval.

Opmerkelijk is dat  islamitische leerlingen (20%) of leerlingen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond (beide 18%) ook als dader betrokken zijn bij een voorval van moslimdiscriminatie. Ook is volgens docenten bijna een derde van de slachtoffers van moslimdiscriminatie autochtoon (27%). Ook christelijke (16%), joodse (6%) en hindoestaanse (2%) leerlingen worden door de docenten gezien als slachtoffer van voorvallen over of tegen moslims. De onderzoekers schrijven: “Op basis van de open antwoorden van docenten vermoeden wij dat het hierbij gaat om ruzies en scheldpartijen over en weer waarin algemene grievende opmerkingen over de islam en moslims worden gemaakt. Docenten bestempelen dus de leerlingen die slachtoffer zijn van moslimdiscriminatie, tegelijkertijd als dader (‘aanstichter’) van de ruzie of scheldpartij en de daders als slachtoffer. Het lijkt erop dat een voorval van moslimdiscriminatie vaak onderdeel van een ‘gewone’ ruzie, discussie of scheldpartij is”.

Meer over moslimhaat op Republiek Allochtonië.

Bron: Republiek Allochtonië.