‘Plantage Alkmaar 1745-1900’
Hollandse steden waren vanaf de zeventiende eeuw betrokken bij slavernij en slavenhandel. Zo namen Alkmaarse burgemeesters deel aan het bestuur van de West- en Oost-Indische Compagnie, waren Alkmaarders aanwezig bij de veroveringen in Afrika, Amerika en Azië en voeren er in de West- en Oost-Indische wateren schepen met de naam Alkmaar. In 1745 werd aan de Commewijnerivier in Suriname plantage Alkmaar opgericht. De plantage zou uitgroeien tot één van de grootste suikerplantages in Suriname. Na sluiting van de plantage bleef Alkmaar voortbestaan als een dorp, met nu zo’n 6.000 inwoners.
Plantage Alkmaar staat centraal in een tentoonstelling die vanaf 26 november 2022 te zien zal zijn in Stedelijk Museum Alkmaar. Met deze tentoonstelling besteedt het museum voor het eerst aandacht aan dit weinig bekend thema uit de Alkmaarse geschiedenis. Daarmee sluit Stedelijk Museum Alkmaar aan bij een brede beweging waarin de lokale betrokkenheid bij de geschiedenis van kolonialisme en slavernij wordt onderzocht. De tentoonstelling over plantage Alkmaar wordt samengesteld door gastconservator Mark Ponte in samenwerking met junior conservator Juliet Harrison en museumconservator Christi Klinkert.
Geschiedenis van de plantage
In 1745 kocht de Alkmaarder Jacobus Hengevelt (1696-1746) een groot stuk land aan de Commewijnerivier in Suriname. Hengevelt woonde al enkele tientallen jaren in Suriname, waar hij, net als zijn vader in Alkmaar, landmeter en kaartmaker was. Ook was hij betrokken bij de oorlog tegen marrons. Nog voordat de plantage was aangelegd stierf Hengevelt, maar de naam Alkmaar bleef. Zijn weduwe Catharina de Lies hertrouwde in 1747 met Charles Godefroy (1704-1773), die beschouwd wordt als stichter van plantage Alkmaar.
Plantage Alkmaar, in de volksmond Goedoefrou genoemd, lag aan de Commewijnerivier en was een van de grootste in zijn soort: op een gegeven moment waren er ruim 600 tot slaafgemaakte mensen te werk gesteld. Aanvankelijk werd er koffie verbouwd. Na de introductie van de stoommachine ging men over op suiker. Toen de slavernij werd afgeschaft in 1863 woonden er 445 slaafgemaakten op de plantage (ter vergelijking: op buurplantage Zorgvliet waren dat er 77). Deze mensen moesten nog 10 jaar op de plantage werken, waarna contractarbeiders uit India het werk overnamen. Tegenwoordig is Alkmaar een dorp met ongeveer 6.000 inwoners.
Waterverftekeningen
Plantage Alkmaar heeft verschillende eigenaren gehad. In 1811 kocht William Benjamin van Panhuys (1764-1816) de plantage. Zijn echtgenote Louise van Panhuys maakte in de vijf jaar dat zij in Suriname woonde (1811-1816) tientallen grote waterverftekeningen: van de gewassen die verbouwd werden, van de mensen in haar omgeving, de plantages in de buurt en van de hoofdstad Paramaribo. Deze unieke waterverven zullen de rode draad vormen van de tentoonstelling over plantage Alkmaar die Stedelijk Museum Alkmaar voor 2022-2023 organiseert.
Joanna
In de tentoonstelling staat de plantageperiode van Surinaams Alkmaar centraal. Aan de hand van persoonlijke verhalen komen verschillende perspectieven aan bod. Niet alleen van eigenaren als Hengevelt en Louise van Panhuys, maar ook van de slaafgemaakten die er woonden en werkten. Louise tekende enkelen van hen en noteerde hun namen. Daarnaast is plantage Alkmaar verbonden met een van de ‘beroemdste’ slaafgemaakte vrouwen van Suriname: Joanna – de geliefde van de Schots-Nederlandse marronjager John Gabriel Stedman (1744-1797). Stedman was een van de eersten die een omvangrijke beschrijving van Suriname publiceerde. Toen John terugkeerde naar Nederland in 1777 liet hij Joanna en hun zoontje Johnny achter op plantage Alkmaar, bij een vriendin, Elisabeth Danforth, de toenmalige eigenares van de plantage. Tot haar dood in 1782 woonde Joanna in een huisje op de plantage. Bij de tentoonstelling verschijnt een publicatie over plantage Alkmaar.
Meer informatie: Stedelijk Museum Alkmaar